Inhoud
Inleiding Hiervoor rekenden we met rechthoekige driehoeken.Maar de goniometrie kan ook worden toegepast op willekeurige driehoeken. Wel zijn dan twee extra formules nodig. Die behandel ik hier in deel 3. de sinusregel Bekijk de figuur hieronder:bewijs
h = a.sin(b) zodat......... a.sin(b) = b.sin(a) dus enzovoorts. (we hadden ook een hoogtelijn uit een ander hoekpunt kunnen trekken)
Een zijde gedeeld door de sinus van de overstaande hoek levert steeds een zelfde waarde op. Voorbeeld (1)
De afstand tussen de landmeters is 340 meter. We merken op, dat de sinusregel niet werkt als alleen de zijden van een driehoek bekend zijn. Daarvoor is de volgende regel nodig. de cosinusregel Die luidt: (zie plaatje bovenaan deze pagina)
bewijs BD = c - b.cos(a) Pythagoras toepassen in driehoeken ADC en DBC levert
h2 = a2 - (c - b.cos(a))2 zodat a2 - (c - b.cos(a))2 = b2 - (b.cos(a))2......haakjes wegwerken..... a2 - c2 + 2bc.cos(a) - b2.cos2(a) = b2 - b2.cos2(a) a2 = b2 + c2 - 2bc.cos(a) Als LB = b en LC = c dan geldt:
en ook c2 = a2 + b2 - 2ab.cos(c) Voorbeeld (2)
Aan de sinusregel hebben we hier niets, omdat er geen hoek met tegenoverliggende zijde bekend is.
BC = 64,37 Voorbeeld (3)
cos(LP) = 0,142285 LP = bgcos(0,142285) = 81,8 graden
Nu is er een zijde met tegenoverliggende hoek bekend, zodat de overige hoeken
LQ = bgsin(0,866) = 60 graden Vectoren Even een aanloopje naar andere toepassingen van de goniometrie.Sommige grootheden, zoals gewichten of secondes, kunnen we optellen. Maar dat kan niet bij grootheden die behalve een grootte ook een richting hebben. Dat laatste is het geval bij - afstanden - snelheden - krachten - trillingen die niet in fase zijn Dit soort grootheden heten "vectoren". Met behulp van de goniometrie kunnen we wel vectoren optellen. Het aardige is, dat voor alle bovenstaande gevallen het rekenwerk gelijk is. Optellen van krachten Dat zijn vectoren, wat we aangeven door de letters dik te drukken. De lengtes van AB en AD geven de grootte van die krachten aan. Die grootte, ongeacht de richting, heet de absolute waarde van een vector en die wordt aangegeven door vertikale streepjes te zetten. Zo is |a| de absolute waarde van vector a, dat is hetzelfde als de lengte van AB. AC is de optelling van a en b. AC is ontstaan door AD evenwijdig te verschuiven totdat punt A op punt B ligt, dus punt D ligt dan op C. Zo ontstaat een zogenaamd parallellogram van krachten ABCD. De vraag is nu wat (gegeven AB, AD en hoek a) de lengte is van AC = a + b en de grootte van hoek b De cosinusregel biedt de oplossing. LCDA = 180 - a, laten we die even c noemen. Bekijk nu driehoek ACD, waarin CD = AB (eigenschap parallellogram):
en omdat geldt..............cos(180-a) = -cos(a): AC2 = AB2 + AD2 + 2*AB*AD*cos(a) ............anders geschreven........... |a+b|2 = |a2| + |b2| + 2.|a|.|b|.cos(a) en omdat sin(180-a) = sin(a)................ De krachten AB en AD mogen dus worden vervangen door kracht AC. Als AB en AD bijvoorbeeld krachten zijn die worden uitgeoefend op een tentstok A, dan kan evenwicht worden bereikt door in A een derde kracht (scheerlijn) even groot als AC maar met tegengestelde richting aan te brengen. Merk op: Voorbeeld (4)
De kracht omlaag (AZ) van 25kg. moet worden opgeheven door een evengrote kracht omhoog (AC).
Interessant is nog om de krachten in de kabels te ontbinden in een horizontale- en een vertikale kracht. Voor de linker muur geldt Fhor = 18,3cos(30) = 15,85kg. Voorbeeld (5)
De rivier stroomt met een snelheid van 5km per uur.( = vector DC) Voorbeeld (6)
Als de kraan een gewicht tilt van 500kg. , bereken dan de kracht in de kabel.
In de figuur hierboven is (vector) TG = TU + TV.
AT = 57 sinusregel in driehoek AST
LT1 = 22 graden sinusregel in driehoek GVT (LG1 = LT2 = 30 graden)
Opgaven 1.2. 3. 4. Bereken AC 5. 6. De straalstroom (luchtstroom op grote hoogte) bedraagt 150 km/uur. De snelheid van het vliegtuig is 800km/uur. Zie plaatje voor de richting van de straalstroom. Welke richting moet het vliegtuig aanhouden om rechtstreeks naar B te vliegen? Hoe lang duurt de vlucht? 7. Bereken hoek a 8. Zie plaatje. Bereken de afstanden AS,BS en CS. 9. P en S zijn scharnierende koppelingen. PS heeft lengte L. S draait rond op het wiel met middelpunt M. P beweegt heen en weer. Als S in punt A staat, bereikt P de meest rechtse stand. (y = 0) Bij S in punt B wordt de meest linkse stand bereikt (y = 2). x is de hoek waarover S is gedraaid. Bereken de functie y = f(x) Is de grootte van L van invloed? 10. Een kraan bestaat uit een hefboom ST, die door een kabel AT omhoog wordt gehouden. Bereken de kracht in de kabel als de kraan een gewicht heft van 1000kg. succes! Antwoorden |
|||||||||||||||||||||