Hieronder tref je aan het eindexamen meetkunde van de MULO-B in 1931. Tijdsduur is 1,5 uur. Bij de vraagstukken moet worden bedacht dat geen gebruik werd gemaakt van rekenmachines.
1. Een stelling luidt:
Zonder gebruikmaking van deze eigenschap zou de opgave zeer lastig zijn. In figuur 1 zijn dus de gelijkgemerkte hoeken gelijk. Daarom is ook: LCED = LAEF.........en omdat ...........LAEF = LHEC is LCED = LHEC. daarom is HE = ED.................{in een driehoek liggen tegenover gelijke hoeken gelijke zijden} Op eenzelfde wijze kan worden vastgesteld dat GF = FD, zodat HG de omtrek is van DDEF
2. Nu is LC gelijk aan de hoek tussen hoogtelijnen AD en BE. Beschouw daarvoor DBSD en DBEC. Zowel LC als LBSD zijn, aangevuld met LSBD, gelijk aan 90° De opgave verandert hiermee in: construeer een driehoek waarvan gegeven zijn de basis, hoogtelijn op die basis en de tophoek. Dat ziet er een stuk prettiger uit. in de figuur hieronder zijn basis, hoogte en tophoek gegeven (getekend in rood).
- construeer middelloodlijn op AB - neem een punt P op een van de benen van LT - laat loodlijn PQ neer - zet afstand a (AN) af op PQ - richt loodlijn b op, zie figuur - pas b af op middelloodlijn van AB ( = MN) - trek cirkel met middelpunt M door A en B - trek lijn evenwijdig aan AB op afstand h (= hoogte van de driehoek) - Top C is snijpunt van deze lijn met de cirkel boog AB = 2 * LT, zodat LC = LT..........................{vlg. stelling van Thales} Merk op , dat het snijpunt S van de hoogtelijnen (groen getekend), buiten de driehoek valt omdat LB stomp is. Elementaire constructies van een middelloodlijn of loodlijn zijn hier niet getekend om een chaotische tekening te vermijden.
3.
- bereken de lijnstukken AF en FD met de deellijnstelling - bereken CF met de stelling van Stewart - bereken de lijnstukken AE en EB met de deellijnstelling - bereken CE met de stelling van Stewart - bereken FE = CE - CF De deellijnstelling luidt:
als de lijnstukken om die hoek. Kijk [hier] berekening van AD Bekijk DABC. Stewart:
AD2 = 184 AD = 2
berekening van AF en FD bekijk DADCDeellijnstelling............AF : FD = AC : DC = 4 : 3 Stel daarom AF = 4x en FD = 3x, zodat AD = 7x 7x = 2
AF =
berekening van CF Stewart in DADC:7x.CF2 = 3x.162 + 4x.122 - 3x.4x.7x 7.CF2 = 1344 - 84.x2 CF2 = 192 -
CF2 =
CF =
Berekening van AE en EB bekijk DABC en pas deellijnstelling toe:AE : EB = 16 : 24 = 2 : 3 stel AE = 2y................EB = 3y...................zodat................5y = 20..............y = 4 AE = 8, EB = 12 Berekening van CE Stewart in DABC:20.CE2 = 12.162 + 18.242 - 8.12.20 CE2 = 288 = 2.144 CE = 12
Berekening van FE FE = 12
--- einde examen --- Bewijs van de voetpuntsdriehoek stelling:De hoogtelijnen van een driehoek zijn de deellijnen van de voetpuntsdriehoek Het bewijs maakt gebruik van gelijkvormigheid van driehoeken.Daarom eerst in het kort wat theorie hierover. Bekijk figuur 5. hieronder:
Daarom noemen we de driehoeken gelijkvormig. Bij vergroting blijven de hoeken gelijk. Merk op, dat overeenkomstige zijden een gelijke verhouding bezitten:
of: 2. aantonen dat de driehoeken 1 hoek gelijk hebben en hun zijden om die hoek een gelijke verhouding bezitten
DDEF is de voetpuntsdriehoek. wegens gelijke hoeken is................DBDA ~ DBFC.....................{let op juiste volgorde van letters} zodat geldt BD : AB = BF : BC DDBF en DABC delen nu LB en hun zijden om LB hebben dezelfde verhouding. Daarom is DDBF ~ DABC..........zodat LBDF = LA Wegens "symmetrie" of op eendere wijze als hiervoor is vast te stellen dat de gelijk gekleurde hoeken in figuur 7 even groot zijn.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||