De totale lengte van de de bekleding : AB + BC + CD = 1 (meter) en staat vast. Variabel zijn de buigingshoek a en de lengte van de opstaande zijden x. Vraag: voor welke waarden van a en x kan de goot zoveel mogelijk water bevatten of: voor welke vorm is oppervlakte ABCD zo groot mogelijk? Hieronder staan twee oplossingen:
2. een analytische (toepassing goniometrie en differentiaalrekening) Een formule voor de oppervlakte Zie de figuur hierboven: De oppervlakte (A) bestaat uit een rechthoek (1-2x)h en twee driehoekjes, samen bh, zodat:
b = x.cos(a)
A = x2.sin(a).cos(a) + x.sin(a) - 2x2.sin(a) Graphics-Explorer werkt met de variabelen x en y. Bovendien kunnen in formules constanten (a,b,c) worden gebruikt. Die constanten zijn met een muisklik van waarde te veranderen, waarbij de grafieken zich automatisch aanpassen. Het ligt voor de hand x te gebruiken voor de opstaande zijden, y voor de oppervlakte en a voor de hoek a. We tikken de formule in:
- oorsprong (0,0) linksonder - +/- waarde voor wijziging constanten: 5 (graden) - zoom-middelpunt boven oorsprong - x- schaal (1) aan rechterkant (x wordt hoogstens 1) - y- schaal (0,2) boven - "Autoplot" (anders passen grafieken zich niet aan als constante wijzigt) - "Vervangen" (anders komen alle grafieken voor verschillende a's over elkaar) Bij de hoogste top van de grafiek kunnen we de waarden van x en a aflezen, zie figuur hieronder: optreedt bij een hoek van ongeveer 60 graden, als x een derde deel van de totale lengte (1) is. De Analytische benadering Maxima en minima van functies zijn op te sporen door ze te differentiëren. In een maximum of minimum zal de afgeleide gelijk 0 zijn. De formule voor de oppervlakte heeft 2 variabelen, x en a, zodat voor een maximum van A zowel de afgeleide naar x als naar a gelijk aan 0 zal moeten zijn. A differentiëren naar x
2 x · cos a + 1 − 4 x = 0 2 x · cos a = 4 x − 1 cos a =
x 2 ( cos a) 2 − x 2 ( sin a) 2 + x · cos a − 2 x 2 · cos a = 0 x ( cos a) 2 − x ( sin a) 2 + cos a − 2 x · cos a = 0 x ( cos a) 2 − x + x ( cos a) 2 + cos a − 2 x · cos a = 0 2 x ( cos a) 2 + (1 − 2 x) · cos a − x = 0
(4 x − 1) 2 + (1 − 2 x) (4 x − 1) − 2 x 2 = 0 16 x 2 − 8 x + 1 + 4 x − 1 − 8 x 2 + 2 x − 2 x 2 = 0 6 x 2 − 2 x = 0 x =
De optimale dakgoot heeft zijden die een hoek van 60 graden maken met de bodem en bodem en opstaande zijden zijn alle drie even lang. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||