|
Probleem
Gegeven zijn 3 lijnstukken met lengtes a, b en c.
Aan welke voorwaarde(n) dienen a,b en c te voldoen als ze de zijden vormen van een driehoek?
Bekijk figuur 1. hieronder, ontstaan door c als basis te nemen en vervolgens vanuit punt A
de lengte b om te cirkelen en daarna hetzelfde te doen voor lengte a vanuit punt B.
|
fig.1 |
Bekijk nu figuur 2.
|
fig.2 |
We zien, dat in figuur 1. wel een driehoek is te maken en in figuur 2. niet.
Ook de reden is duidelijk : in figuur 2. zijn a en b samen kleiner dan c.
De voorwaarde is dus te schrijven als de ongelijkheid :
Uiteraard moet ook gelden :
a < b + c .............en
b < a + c
Aardig is het volgende:
Stellen we de halve omtrek van de driehoek s, dan is:
a + b + c = 2s
uitgaande van de ongelijkheid
a < b + c...............kunnen we schrijven (links en rechts a bijtellen)
2a < a + b + c
2a < 2s.................dus
a < s
Dit geldt natuurlijk ook voor b en c zodat de eis aan a,b en c ook geschreven mag worden als:
elke zijde van een driehoek is kleiner dan de halve omtrek
Nog een aardig probleem
Gegeven is een gelijkzijdige driehoek met daarin een willekeurig gelegen punt P.
Vanuit P trekken we de lijnen PA = a, PB = b en PC = c.
Bewijs, dat a, b en c altijd een driehoek kunnen vormen.
Zie figuur 3 hieronder:
|
fig.3 |
Oplossing 1.
Driehiek ABC is gelijkzijdig, stel de zijde heeft lengte z.
Dan geldt:
a < z ...................en ook
z < b + c
...........................combinerend:
a < b + c
en op gelijke wijze:
Waarmee het bewijs rond is.
Oplossing 2.
We roteren driehoek ABC 60 graden om het punt A.
B komt dus in C, C wordt C' en P wordt P'.
zie figuur 4.
|
fig.4 |
driehoek APP' is gelijkzijdig, want LP'AP is 60 graden en P'A = PA = a,
zodat LPP'A = LP'PA = 60 graden.
Dus PP'= a en we zien dat driehoek CPP' zijden a,b en c heeft.
Zeer verrassend.
|
|